Er worden verschillende planten beschreven als “adaptogeen”. Vanzelfsprekend kunnen we ginseng (Panax ginseng L.), eleutherococcus of Russische ginseng (Eleutherococcus senticosus Maxim.), rhodiola of Siberische ginseng of rozewortel (Rhodiola rosea L.) vermelden, maar ook Chinese Schisandra (Schisandra chinensis Turcz. Baill.) of ashwagandha (Withania somnifera (L.) Dunal).
Deze term is voorbehouden voor geneeskrachtige planten om hun specifieke eigenschappen te kenmerken die anders zijn dan deze van “gewone” stimulerende planten die tijdelijke vermoeidheid aanpakken (functionele asthenie). Laten we eens kijken in welke context dit concept van “adaptogeen” werd opgesteld en hoe de werking van een adaptogene plant gekenmerkt kan worden.
Historiek en ontwikkeling van het concept van adaptogene plant
De historische, politieke en geografische context waarin het concept van “adaptogeen” werd ontwikkeld, beantwoordt aan heel bijzondere en extreme behoeften. Het begint allemaal in 1943 met een resolutie van de overheid van ex-USSR om studies te starten over Schisandra chinensis met als doel natuurlijke bestanddelen te vinden die het mogelijk maken om de menselijke bekwaamheid en capaciteit te kunnen verhogen tijdens de tweede wereldoorlog en vervolgens in het kader van een productiviteitswedloop in een omgeving van de koude oorlog tussen het Oosten en het Westen die steeds harder wordt.
De Russische farmacoloog Nicolaï Lazarev die het type werking van bepaalde planten wilde definiëren, zoals ginseng, heeft zo in 1947 het concept gecreëerd van “adaptogeen” dat gekenmerkt werd door “een farmacologische substantie die in staat is om in het lichaam een niet-specifieke verhoogde resistentie te induceren die de stress-signalen kan tegengaan en het lichaam kan doen aanpassen aan een buitengewone inspanning”.
In het begin van de jaren ‘60 werden de werken van N. Lazarev voortgezet door zijn oud-leerling die verantwoordelijke van de Afdeling fysiologie en farmacologie van de aanpassing geworden was aan Vladivostok, Israël Brekhman, in het bijzonder over eleutherococcus. Vanaf 1968 definieert I. Brekhman drie criteria om een adaptogeen te kenmerken. Een adaptogeen :
- Verhoogt de weerstand van het lichaam tegen agressies van verschillende aard (fysisch, chemisch of biologisch) op niet-specifieke wijze ;
- Vertoont een normaliserende invloed, ongeacht de wijzigingen vanuit fysiologische normen ;
- Toont een afwezigheid van toxiciteit en van invloed op de normale functies van het lichaam [Brekhman 1968].
In 1969 werden de werken die gedurende 15 jaar en langer werden uitgevoerd voor de eerste keer gepubliceerd buiten de ex-USSR in een internationaal tijdschrift, Annual Review of Pharmacology [Brekhman & Dardymov 1969]. Tot midden de jaren ‘80 werden meer dan 1000 studies gepubliceerd met betrekking tot de extracten en bestanddelen die werden gemaakt uitgaande van eleutherococcus, ginseng, rhodiola en schisandra; vervolgens werden de werken aan een gestaag ritme voortgezet en werden ze internationaal.
We noteren dat in de traditionele Chinese geneeskunde de notie van “adaptogeen” sinds duizenden jaren aanwezig is onder het concept van “superieure tonica”, die verschillende functies regelen en de energie verhogen waarbij ze de gezondheid globaal bevorderen zonder specifieke ziekten te behandelen.
Evolutie van het concept en huidige karakterisering van de werking van een adaptogene plant
De adaptogene planten vertegenwoordigen momenteel een nieuwe klasse van metabole regulatoren die het aanpassingsvermogen van het lichaam aan omgevingsfactoren verhoogt en de negatieve effecten van deze regulatoren op het lichaam vermijdt.
De adaptogene werking van de planten kan nu gekenmerkt worden als :
- een niet-specifiek antwoord = antwoord geïnduceerd ten opzichte van alle stress-factoren (biologisch, chemisch, fysisch) ;
- een algemeen effect = het is niet gericht op een orgaan, een fysiologische functie of een pathologie in het bijzonder;
- een normaliserende werking = toename van het homeostatisch vermogen van het lichaam (d.w.z. aanpassingsvermogen en weerstandsvermogen van het lichaam tegenover stress) ;
- polyvalente werkingen = implicatie van verschillende mechanismen (of meerdere onmiddellijke biologische effecten).
De meest bestudeerde adaptogene planten (klinische werken)
De oudste klinische studies zijn gebaseerd op Chinese schisandra tussen 1943 en 1967 in de ex-USSR. De klinische werken zijn voortgezet vanaf midden jaren ‘60 op eleutherococcus, ginseng en rhodiola [Panossian 2005]. Sinds het begin van de jaren 2000 is de plant met adaptogene eigenschappen die het meest bestudeerd werd rhodiola [Panossian 2011].
De meest overtuigende klinische bewijzen van de doeltreffendheid van de adaptogene planten werden waargenomen in studies in verband met hun neuro-beschermende eigenschappen en over hun cognitieve functies bij vermoeidheid, evenals hun doeltreffendheid bij asthenie en depressie [Panossian 2011].
Didier GUÉDON, Expert in het Franse comité van de Farmacopee
Bibliographie :
Brekhman II. Eleutherococcus [in Russian]. Leningrad, Nauka, 1968:1-168.
Brekhman II, Dardymov IV. New substances of plant origin which increase nonspecific resistance. Ann Rev Pharmacol 1968;8:419-30.
Panossian A, Wagner H. Stimulating effect of adaptogens: an overview with particular reference to their efficacy following single dose administration. Phytother Res 2005;19:819-38.
Panossian A, Wagner H. Adaptogens: a review of their history, biological activity and clinical benefits. HerbalGram 2011 (90):52-63